Do you want to get language learning tips and resources every week or two? Join our mailing list to receive new ways to improve your language learning in your inbox!
Join the list
162
Words
/
1 Comments
[ Show Text ]
|
Vandaag leerde ik iets over thuisonderwijs in Nederland. Ik verbaas me erover dat de wetten over thuisonderwijs in dat land heel verschillend zijn in vergelijking met de wetten in de Verenigde Staten. In Nederland is thuisonderwijs bijvoorbeeld onwettig tenzij je een uitzonderingsbrief van de overheid ontvangt. In de meeste staten hier zijn de wetten niet zo streng. In mijn staat, Florida, moeten families alleen een brief van voornemen naar de overheid sturen, en één keer per jaar de testuitslagen.
Sommige staten hebben meer wetten. In de staat van New York moet je een plan van onderwijs indienen, inclusief een lijst met schoolboeken die je gaat gebruiken. Je bent ook verplicht de schoolaanwezigheid van je kind vier keer per jaar in te dienen.
Ik denk dat thuisonderwijs een redelijk educatieve keuze is. Ouders moeten voor thuisonderwijs voor hun kinderen kunnen kiezen, in ieder land. Het is spijtig dat in Nederland, een land dat bekend staat als tolerant, ouders deze keuze niet kunnen maken.
Vandaag heb ik iets geleerd over het thuisonderwijs in Nederland. Ik verbaasde me erover dat de wetten over thuisonderwijs in dat land heel verschillend zijn in vergelijking met de wetten in de Verenigde Staten. In Nederland is thuisonderwijs bijvoorbeeld onwettig, tenzij je een uitzonderingsbrief van de overheid ontvangt. In de meeste staten hier, zijn de wetten niet zo streng. In mijn staat, Florida, moeten families alleen een brief van voornemen naar de overheid sturen en één keer per jaar de testuitslagen.
Sommige staten hebben meer wetten. In de staat van New York moet je een plan van onderwijs indienen, inclusief een lijst met schoolboeken die je gaat gebruiken. Je bent ook verplicht de schoolaanwezigheid van je kind vier keer per jaar in te dienen.
Ik denk dat thuisonderwijs een redelijk educatieve keuze is. Ouders moeten voor thuisonderwijs voor hun kinderen kunnen kiezen, in ieder land. Het is verdrietig dat in Nederland, een land dat bekend staat als tolerant, ouders deze keuze niet kunnen maken.
4
Words
/
1 Comments
[ Show Text ]
|
33
Words
/
1 Comments
[ Show Text ]
|
de appel
levend
de middag
de baby
het adjectief
he lucht
het dier
april
de volwassen man
de volwassenen
de luchthaven
het appartement
de arm
het leger
de kunst
de artiest
de kunst
aanval
augustus
auteur
de appel
levend
de middag
de baby
het adjectief
de lucht
het dier
april
de volwassen man; de volwassen vrouw; de volwassene
de luchthaven
het appartement
de arm
het leger
de kunst
de artiest
de aanval
augustus
de auteur
4
Words
/
0 Comments
[ Show Text ]
|
238
Words
/
0 Comments
[ Show Text ]
|
149
Words
/
1 Comments
[ Show Text ]
|
ja.
nee.
neen.
sorry.
alsjeblieft.
alstublieft.
dank je.
dank u.
hartelijk dank.
graag gedaan.
hallo.
goededag.
goedemorgen.
goedemiddag.
goedenamiddag.
goedeavond.
welkom!
tot ziens!
doei.
daag.
goedenacht.
een prettige dag!
geen probleem.
Hallo.
spreek je Engels?
ja.
spreekt u Engels?
nee.
spreek je Nederlands?
ja.
spreekt u Nederlands?
nee. Ik spreek geen Nederlands.
ik spreek niet goed Nederlands.
spreek je Nederlands?
ja.Ik spreek Nederlands.
ik spreek een beetje Nederlands.
ik spreek een heel klein beetje Nederlands.
Sorry.
alsjeblieft, spreek langzamer.
alstublieft, spreek langzamer.
kan u dat alstublieft herhalen?
ik versta het niet
Waar zijn de toiletten, alsjeblieft?
Waar zijn de toiletten, alstublieft?
Sorry, ik weet het niet
Ok, geen probleem.
goedemorgen, spreek je Nederlands?
Ja, ik spreek een beetje Nederlands.
goedeavond, spreekt u Nederlands?
Sorry, nee. Ik spreek geen Nederlands.
hallo, spreekt u Engels?
Ja Ik spreek Engels.
goededag, spreek je Engels?
Nee, Ik spreek geen Engels.
Ok, geen probleem.
ja.
nee.
neen.
sorry.
alsjeblieft.
alstublieft.
dank je.
dank u.
hartelijk dank.
graag gedaan.
hallo.
goedendag.
goeie dag
goedemorgen.
goeie morgen
goedemiddag.
goeie middag
goedenavond.
goeie avond.
welkom!
tot ziens!
doei.
daag.
goedenacht.
goeie nacht
een prettige dag!
geen probleem.
Hallo.
spreek je Engels?
ja.
spreekt u Engels?
nee.
spreek je Nederlands?
ja.
spreekt u Nederlands?
nee.
Ik spreek geen Nederlands.
ik spreek niet goed Nederlands.
spreek je Nederlands?
ja. Ik spreek Nederlands.
ik spreek een beetje Nederlands.
ik spreek een heel klein beetje Nederlands.
Sorry.
alsjeblieft, spreek langzamer.
alstublieft, spreek langzamer.
kunt u dat alstublieft herhalen?
ik versta het niet
Waar zijn de toiletten, alstublieft?
Waar zijn de toiletten, alsjeblieft?
Sorry, ik weet het niet
Oké, geen probleem.
goedemorgen, spreek je Nederlands?
Ja, ik spreek een beetje Nederlands.
goeie avond, spreekt u Nederlands?
Sorry, nee. Ik spreek geen Nederlands.
hallo, spreekt u Engels?
Ja, ik spreek Engels.
goeie dag, spreek je Engels?
Nee, ik spreek geen Engels.
Oké, geen probleem.
ja.
nee.
neen.
sorry.
alsjeblieft.
alstublieft.
dank je.
dank u.
hartelijk dank.
graag gedaan.
hallo.
goededag.
goedemorgen.
goedemiddag.
goede namiddag.
goedenavond.
welkom!
tot ziens!
doei.
daag.
goedenacht.
een prettige dag!
geen probleem.
Hallo.
spreek je Engels?
ja.
spreekt u Engels?
nee.
spreek je Nederlands?
ja.
spreekt u Nederlands?
nee, Ik spreek geen Nederlands.
ik spreek niet goed Nederlands.
spreek je Nederlands?
ja, ik spreek Nederlands.
ik spreek een beetje Nederlands.
ik spreek een heel klein beetje Nederlands.
Sorry.
alsjeblieft, spreek langzamer.
alstublieft, spreek langzamer.
kunt u dat alstublieft herhalen?
ik versta het niet
Waar zijn de toiletten, alsjeblieft?
Waar zijn de toiletten, alstublieft?
Sorry, ik weet het niet
Ok, geen probleem.
goedemorgen, spreek je Nederlands?
Ja, ik spreek een beetje Nederlands.
goedeavond, spreekt u Nederlands?
Sorry, ik spreek geen Nederlands.
hallo, spreekt u Engels?
Ja Ik spreek Engels.
goededag, spreek je Engels?
Nee, Ik spreek geen Engels.
Ok, geen probleem.
ja.
nee.
sorry.
alsjeblieft.
alstublieft.
dank je.
dank u.
hartelijk dank.
graag gedaan.
hallo.
goededag.
goedemorgen.
goedemiddag.
goedenavond.
welkom!
tot ziens!
doei.
daag.
goedenacht.
een prettige dag!
geen probleem.
Hallo.
spreek je Engels?
ja.
spreekt u Engels?
nee.
spreek je Nederlands?
ja.
spreekt u Nederlands?
nee. Ik spreek geen Nederlands.
ik spreek niet goed Nederlands.
spreek je Nederlands?
ja.Ik spreek Nederlands.
ik spreek een beetje Nederlands.
ik spreek een heel klein beetje Nederlands.
Sorry.
alsjeblieft, spreek langzamer.
alstublieft, spreekt u langzamer.
kunt u dat alstublieft herhalen?
ik versta het niet
Waar zijn de toiletten, alsjeblieft?
Waar zijn de toiletten, alstublieft?
Sorry, ik weet het niet
Ok, geen probleem.
goedemorgen, spreek je Nederlands?
Ja, ik spreek een beetje Nederlands.
goedenavond, spreekt u Nederlands?
Sorry, nee. Ik spreek geen Nederlands.
hallo, spreekt u Engels?
Ja Ik spreek Engels.
goedendag, spreek je Engels?
Nee, Ik spreek geen Engels.
Ok, geen probleem.
365
Words
/
4 Comments
[ Show Text ]
|
Hebben.
Ik heb.
We hebben.
Jij hebt.
U hebt.
Zij hebben.
De tijd.
We hebben.
We hebben tijd.
Ik heb tijd.
We hebben geen tijd.
Ik heb geen tijd.
Ze hebben geen tijd.
Hebben ze de tijd?
Heb je tijd?
Hebt U tijd? (I prefer: Heeft u tijd?)
Hij heeft.
Ze heeft.
Hij heeft de tijd.
Ze heeft de tijd.
Hij heeft geen tijd.
Ze heeft geen tijd.
Heeft hij de tijd?
Heeft ze de tijd?
Doen.
Om het te doen.
We hebben de tijd om het te doen.
We hebben geen tijd om het te doen.
Weinig.
We hebben weinig.
We hebben weinig tijd.
Ik heb weinig tijd.
Studeren.
We studeren.
Zij studeren.
Ik studeer.
Hij studeert.
Ze studeert.
Jij studeert.
U studeert.
Ik studeer een beetje.
Jij studeert een beetje.
Ik studeer een beetje en jij studeert een beetje.
Ik heb geen tijd om te studeren.
Nederlands.
We studeren Nederlands.
Ik studeer Nederlands.
Ik heb tijd om Nederlands te studeren.
Ik heb geen tijd om Nederlands te studeren.
We hebben geen tijd om Nederlands te studeren.
Duits.
We hebben geen tijd om Duits te studeren.
Engels.
We hebben geen tijd om Engels te studeren.
Maar.
Wij willen.
We willen Nederlands studeren.
We hebben tijd om Engels te studeren, maar we willen Nederlands studeren.
U wil.
Jij wilt.
Ik heb tijd om Duits te studeren, maar je wilt Nederlands studeren.
Leren.
We leren.
Ik leer.
Je leert.
U leert.
We willen Nederlands leren.
We moeten Engels leren, maar we willen Nederlands leren.
Ik heb de tijd om Engels te leren, maar jij wilt Nederlands leren.
Ik leer en jij leert.
Ik studeer en jij leert.
Geleerd.
Gestudeerd.
Ik heb gestudeerd.
Ik heb geleerd.
Ik heb een beetje geleerd.
Ik heb een beetje Nederlands geleerd.
We leerden een beetje Nederlands.
Niks.
We hebben niets geleerd.
We hebben geen Nederlands geleerd.
Ik studeerde en ik leerde.
Ik heb gestudeerd en jij hebt geleerd.
We hebben geleerd en zij hebben gestudeerd.
We hebben Nederlands gestudeerd.
We hebben geleerd.
Heb jij Nederlands geleerd?
Heb jij een beetje Nederlands geleerd?
Heb jij een beetje Nederlands gestudeerd?
Hebben zij Nederlands gestudeerd?
Heb jij Nederlands geleerd?
Hebben ze de tijd om Nederlands te leren?
Hebben.
Ik heb.
We hebben.
Jij hebt.
U hebt.
Zij hebben.
De tijd.
We hebben.
We hebben tijd.
Ik heb tijd.
We hebben geen tijd.
Ik heb geen tijd.
Ze hebben geen tijd.
Hebben ze de tijd?
Heb je tijd?
Hebt U tijd?
Hij heeft.
Ze heeft.
Hij heeft de tijd.
Ze heeft de tijd.
Hij heeft geen tijd.
Ze heeft geen tijd.
Heeft hij de tijd?
Heeft ze de tijd?
Doen.
Om het te doen.
We hebben de tijd om het te doen.
We hebben geen tijd om het te doen.
Weinig.
We hebben weinig.
We hebben weinig tijd.
Ik heb weinig tijd.
Studeren.
We studeren.
Zij studeren.
Ik studeer.
Hij studeert.
Ze studeert.
Jij studeert.
U studeert.
Ik studeer een beetje.
Je studeert een beetje.
Ik studeer een beetje en jij studeert een beetje.
Ik heb geen tijd om te studeren.
Nederlands.
We studeren Nederlands.
Ik studeer Nederlands.
Ik heb tijd om Nederlands te studeren.
Ik heb geen tijd om Nederlands te studeren.
We hebben geen tijd om Nederlands te studeren.
Duits.
We hebben geen tijd om Duits te studeren.
Engels.
We hebben geen tijd om Engels te studeren.
Maar.
Wij willen.
We willen Nederlands studeren.
We hebben tijd om Engels te studeren, maar we willen Nederlands studeren.
U wilt
Je wil. of : Jij wilt.
Ik heb tijd om Duits te studeren, maar jij wilt Nederlands studeren.
Leren.
We leren. of: Wij leren
Ik leer.
Je leert.
U leert.
We willen Nederlands leren.
We moeten Engels leren, maar we willen Nederlands leren.
Ik heb de tijd om Engels te leren, maar jij wilt Nederlands leren.
Ik leer en jij leert.
Ik studeer en jij leert.
Geleerd.
Gestudeerd.
Ik heb gestudeerd.
Ik heb geleerd.
Ik heb een beetje geleerd.
Ik heb een beetje Nederlands geleerd.
We leerden een beetje Nederlands.
Niks.
We hebben niets geleerd.
We hebben geen Nederlands geleerd.
Ik gestudeerde en ik leerde.
Ik heb gestudeerd en je hebt geleerd.
Wij hebben geleerd en zij hebben gestudeerd. (tegenstelling)
We hebben Nederlands gestudeerd.
We hebben geleerd.
Heb jij Nederlands geleerd?
Heb je een beetje Nederlands geleerd?
Ben je een beetje Nederlands gaan leren?
Hebben ze Nederlands geleerd?
Wil jij Nederlands leren?
Hebben ze de tijd om Nederlands te leren?
170
Words
/
3 Comments
[ Show Text ]
|
Dat.
Dat is....
Goed.
Dat is goed.
Slecht.
Dat is....
Dat is slecht.
Dat is niet.....
Dat is niet goed.
Fantastisch.
Dat is fantastisch.
Verschrikkelijk.
Dat is verschrikkelijk.
Nieuws.
Dat is fantastisch nieuws.
Dat is verschrikkelijk nieuws.
Mooi.
Dat is mooi.
Lelijk.
Dat is lelijk.
Langzaam.
Dat is langzaam.
Snel.
Dat is snel.
Dat is goed.
Ik hou van.....
Ik vind het leuk.
Ik hou niet van.....
Ik vind het niet leuk.
Idee.
Een goed idee.
Een slecht idee.
Dat is een goed idee.
Dat is een slecht idee.
Dat is een fantastisch idee.
Dat is een vreselijk idee.
Gebouw.
Dat is een mooi gebouw.
Dat is een lelijk gebouw.
Omdat.
Ik vind het leuk omdat......
Ik vind het leuk, omdat het een goed idee is.
Ik vind het niet leuk, omdat het een slecht idee is.
Ik vind het leuk omdat het fantastisch is.
Ik vind het leuk omdat het mooi is.
Ik vind het niet leuk, omdat het verschrikkelijk is.
Ik vind het niet leuk, omdat het lelijk is.
Dat.
Dat is.
Goed.
Dat is goed.
Slecht.
Dat is.
Dat is slecht.
Dat is niet.
Dat is niet goed.
Fantastisch.
Dat is fantastisch.
Verschrikkelijk.
Dat is verschrikkelijk.
Nieuws.
Dat is fantastisch nieuws.
Dat is verschrikkelijk nieuws.
Mooi.
Dat is mooi.
Lelijk.
Dat is lelijk.
Langzaam.
Dat is langzaam.
Snel.
Dat is snel.
Dat is goed.
Ik hou van.
Ik vind het leuk.
Ik hou niet van.
Ik vind het niet leuk.
Idee.
Een goed idee.
Een slecht idee.
Dat is een goed idee.
Dat is een slecht idee.
Dat is een fantastisch idee.
Dat is een vreselijk idee.
Gebouw.
Dat is een mooi gebouw.
Dat is een lelijk gebouw.
Omdat.
Ik vind het leuk omdat.
Ik vind het leuk omdat het een goed idee is.
Ik vind het niet leuk omdat het een slecht idee is.
Ik vind het leuk omdat het fantastisch is.
Ik vind het leuk omdat het mooi is.
Ik vind het niet leuk omdat het verschrikkelijk is.
Ik vind het niet leuk omdat het lelijk is.
Dat.
Dat is.
Goed.
Dat is goed.
Slecht.
Dat is.
Dat is slecht.
Dat is niet.
Dat is niet goed.
Fantastisch.
Dat is fantastisch.
Verschrikkelijk.
Dat is verschrikkelijk.
Nieuws.
Dat is fantastisch nieuws.
Dat is verschrikkelijk nieuws.
Mooi.
Dat is mooi.
Lelijk.
Dat is lelijk.
Langzaam.
Dat is langzaam.
Snel.
Dat is snel.
Dat is goed.
Ik hou van.
Ik vind het leuk.
Ik hou niet van.
Ik vind het niet leuk.
Idee.
Een goed idee.
Een slecht idee.
Dat is een goed idee.
Dat is een slecht idee.
Dat is een fantastisch idee.
Dat is een vreselijk idee.
Gebouw.
Dat is een mooi gebouw.
Dat is een lelijk gebouw.
Omdat.
Ik vind het leuk omdat.
Ik vind het leuk omdat het een goed idee is.
Ik vind het niet leuk omdat het een slecht idee is.
Ik vind het leuk omdat het fantastisch is.
Ik vind het leuk omdat het mooi is.
Ik vind het niet leuk omdat het verschrikkelijk is.
Ik vind het niet leuk omdat het lelijk is.
275
Words
/
5 Comments
[ Show Text ]
|
Spreken.
Leren.
Wilt u?
Wil je?
Wilt u spreken?
Wil je spreken?
Wilt u leren?
Wil je leren?
Ik wil.
Ik wil spreken.
Niet.
Niet te.
Ik wil niet spreken.
Ik wil leren.
Niet om te.
Niet om te spreken.
Niet om te leren.
Ik wil niet leren.
Ik moet.
Ik moet spreken.
Ik moet leren.
Nederlands.
Engels.
Wilt u Nederlands spreken?
Wil je Nederlands spreken?
Wilt u Nederlands leren?
Wilt u Nederlands leren?
Spreken.
Ik wil Nederlands te spreken.
Ik wil Engels spreken.
Ik wil niet Engels spreken.
Ik wil geen Nederlands spreken.
Ik wil Nederlands leren.
Ik wil niet Engels leren.
Ik moet Nederlands spreken.
Ik moet Nederlands leren.
Je moet.
U moet.
U moet spreken.
Je moet spreken.
Je moet leren.
U moet leren.
U moet Nederlands spreken.
Je moet Nederlands spreken.
U moet Nederlands leren.
Je moet Nederlands leren.
Ik wil graag.
Ik zou graag willen.
Ik wil graag spreken.
Nederlands te spreken.
Ik wil graag Nederlands te spreken.
Ik wil Nederlands leren.
Vandaag.
Ik wil vandaag spreken.
Ik wil vandaag Nederlands spreken.
Ik wil vandaag spreken.
Ik wil vandaag Nederlands spreken.
Ik kan.
Ik kan spreken.
Ik kan Nederlands spreken.
Ik kan geen Nederlands spreken.
Ik kan Nederlands spreken vandaag.
Ik kan geen Nederlands spreken vandaag.
Met jou.
Ik kan met u spreken.
Jij kan.
Je kan spreken.
Met mij.
Je kunt met me spreken.
U kunt met me spreken.
Je kunt Nederlands met mij spreken.
U kunt Nederlands met mij spreken.
Ik moet met u spreken.
Ik moet met je spreken.
Ik moet Nederlands met je leren.
Spreken.
Leren.
Wilt u?
Wil je?
Wilt u spreken?
Wil je spreken?
Wilt u leren?
Wil je leren?
Ik wil.
Ik wil spreken.
Niet.
Niet te.
Ik wil niet spreken.
Ik wil leren.
Niet om te.
Niet om te spreken.
Niet om te Leren.
Ik moet.
Ik moet spreken.
Ik moet leren.
Nederlands.
Engels.
Wilt u Nederlands spreken?
Wil je Nederlands spreken?
Wilt u Nederlands leren?
Wilt u Nederlands leren?
Te spreken.
Ik wil Nederlands spreken.
Ik wil Engels spreken.
Ik wil geen Nederlands spreken.
Ik wil Nederlands leren.
Ik moet Nederlands spreken.
Ik moet Nederlands leren.
Je moet.
U moet.
U moet spreken.
Je moet spreken.
Je moet leren.
U moet leren.
U moet Nederlands spreken.
Je moet Nederlands spreken.
U moet Nederlands leren.
Je moet Nederlands leren.
Ik wil graag.
Ik zou graag willen.
Ik wil graag spreken.
Nederlands spreken.
Ik wil graag Nederlands spreken.
Ik wil Nederlands leren.
Vandaag.
Ik wil vandaag spreken.
Ik wil vandaag Nederlands spreken.
Ik wil vandaag spreken.
Ik wil vandaag Nederlands spreken.
Ik kan.
Ik kan praten.
Ik kan Nederlands spreken.
Ik kan Nederlands met hem spreken.
Ik kan Nederlands met hem praten.
Ik kan geen Nederlands spreken.
Ik kan vandaag Nederlands spreken.
Ik kan vandaag geen Nederlands spreken.
Met jou.
Met je.
Ik kan met u spreken.
Jij kan.
Jij kunt.
Je kan spreken.
Met mij.
Je kunt met me spreken.
U kunt met me spreken.
Je kunt Nederlands met me spreken.
U kunt Nederlands met mij spreken.
Ik moet met u spreken.
Ik moet met je spreken.
Ik moet Nederlands met je leren.
Ik leer Nederlands.
Ik wil leren.
Ik wil Nederlands leren.
Ik wil graag Nederlands leren.
Ik spreek nog geen Nederlands.
Ik spreek nog niet zo goed Nederlands.
Ik spreek nog niet zo goed Nederlands, maar ik wil de taal graag leren.
Ik spreek een beetje Nederlands.
Wilt u Nederlands met mij spreken?
Wil je Nederlands met mij spreken?
Want ik wil de taal graag leren.
U kunt Nederlands met mij spreken.
Je kunt Nederlands met mij spreken.
Ik wil geen Engels spreken.
To make a new Audio Request or Script Request, click on Make a Request at the top of the page.
To record or transcribe for users learning your language, click on Help Others at the top of the page.
Recording and transcribing for other users will earn you credits and also move your own Requests ahead in the queue. This will help you get your requests recorded and/or transcribed faster.