Psst...

Do you want to get language learning tips and resources every week or two? Join our mailing list to receive new ways to improve your language learning in your inbox!

Join the list

Dutch Audio Request

Owain78
365 Words / 2 Recordings / 4 Comments
Note to recorder:

To have.
I have.
We have.
You have.
You have.
They have.
The time.
We have.
We have time.
I have time.
We have no time.
I have no time.
They have no time.
Do they have time?
Do you have time?
Do you have time?
He has.
She has.
He has time.
She has time.
He has no time.
She has no time.
Does he have time?
Does she have time?
To do.
Doen.
To do it.
We have time to do it.
We have no time to do it.
Little.
We have little.
We have little time.
I have little time.
To Study.
We study.
They study.
I study.
He studies.
She studies.
You study.
You study.
I study a little.
You study a little.
I study a little and you study a little.
I have no time to study.
Dutch.
We study Dutch.
I study Dutch.
I have time to study Dutch.
I have no time to study Dutch.
We have no time to study Dutch.
German.
We have no time to study German.
English.
We have no time to study English.
But.
We want.
We want to study Dutch.
We have time to study English but we want to study Dutch.
You want.
I have time to study German but you want to study Dutch.
To learn.
We learn.
I learn.
You learn.
You learn.
We want to learn Dutch.
We have to learn English but we want to learn Dutch.
I have time to learn English but you want to learn Dutch.
I learn and you learn.
I study and you learn.
Learnt.
Studied.
I have studied.
I have learnt.
I've learnt a little.
I've learnt a little Dutch.
We learnt a little Dutch.
Nothing.
We have learnt nothing.
We have learnt no Dutch.
I studied and I learnt.
I have studied and you have learnt.
We have learnt and they have studied.
We have studied Dutch.
We have learnt.
Did you learn Dutch?
Have you learnt a little Dutch?
Have you studied a little Dutch?
Have they studied Dutch?
Did you learn Dutch?
Do they have the time to learn Dutch?

Hebben.
Ik heb.
We hebben.
Jij hebt.
U hebt.
Zij hebben.
De tijd.
We hebben.
We hebben tijd.
Ik heb tijd.
We hebben geen tijd.
Ik heb geen tijd.
Ze hebben geen tijd.
Hebben ze de tijd?
Heb je tijd?
Hebt U tijd?
Hij heeft.
Ze heeft.
Hij heeft de tijd.
Ze heeft de tijd.
Hij heeft geen tijd.
Ze heeft geen tijd.
Heeft hij de tijd?
Heeft ze de tijd?
Doen.
Om het te doen.
We hebben de tijd om het te doen.
We hebben geen tijd om het te doen.
Weinig.
We hebben weinig.
We hebben weinig tijd.
Ik heb weinig tijd.
Studeren.
We studeren.
Zij studeren.
Ik studeer.
Hij studeert.
Ze studeert.
Jij studeert.
U studeert.
Ik studeer een beetje.
Je studeert een beetje.
Ik studeer een beetje en je studie een beetje.
Ik heb geen tijd om te studeren.
Nederlands.
We studeren het Nederlands.
Ik studeer Nederlands.
Ik heb tijd om Nederlands te studeren.
Ik heb geen tijd om Nederlands te studeren.
We hebben geen tijd om Nederlands te studeren.
Duits.
We hebben geen tijd om Duits te studeren.
Engels.
We hebben geen tijd om Engels te studeren.
Maar.
Wij willen.
We willen Nederlands studeren.
We hebben tijd om te studeren Engels, maar we willen Nederlands studeren.
U wil.
Je wil.
Ik tijd heb Duits te studeren, maar je wilt Nederlands studeren.
Leren.
We leren.
Ik leer.
Je leert.
U leert.
We willen Nederlands leren.
We moeten leren Engels, maar we willen Nederlands leren.
Ik heb de tijd om Engels te leren, maar je wilt om Nederlands te leren.
Ik leer en je leert.
Ik studeer en je leert.
Geleerd.
Gestudeerd.
Ik heb gestudeerd.
Ik heb geleerd.
Ik heb een beetje geleerd.
Ik heb een beetje Nederlands geleerd.
We leerden een beetje Nederlands.
Niks.
We hebben niets geleerd.
We hebben geen Nederlands geleerd.
Ik gestudeerde en ik leerde.
Ik heb gestudeerd en je hebt geleerd.
We hebben geleerd en ze hebben gestudeerd.
We hebben Nederlandse gestudeerd.
We hebben geleerd.
Heb jij Nederlands leren?
Ben je een beetje Nederlands geleerd?
Ben je een beetje Nederlands onderzocht?
Hebben ze Nederlands onderzocht?
Heb jij Nederlands leren?
Hebben ze de tijd om Nederlands te leren?

Recordings

  • Hebben ze de tijd om Nederlands te leren? ( recorded by hurdsean ), westen van Nederland, standaard Nederlands

    Download Unlock
    Corrected Text
    more↓

    Hebben.
    Ik heb.
    We hebben.
    Jij hebt.
    U hebt.
    Zij hebben.
    De tijd.
    We hebben.
    We hebben tijd.
    Ik heb tijd.
    We hebben geen tijd.
    Ik heb geen tijd.
    Ze hebben geen tijd.
    Hebben ze de tijd?
    Heb je tijd?
    Hebt U tijd? (I prefer: Heeft u tijd?)
    Hij heeft.
    Ze heeft.
    Hij heeft de tijd.
    Ze heeft de tijd.
    Hij heeft geen tijd.
    Ze heeft geen tijd.
    Heeft hij de tijd?
    Heeft ze de tijd?
    Doen.
    Om het te doen.
    We hebben de tijd om het te doen.
    We hebben geen tijd om het te doen.
    Weinig.
    We hebben weinig.
    We hebben weinig tijd.
    Ik heb weinig tijd.
    Studeren.
    We studeren.
    Zij studeren.
    Ik studeer.
    Hij studeert.
    Ze studeert.
    Jij studeert.
    U studeert.
    Ik studeer een beetje.
    Jij studeert een beetje.
    Ik studeer een beetje en jij studeert
    een beetje.
    Ik heb geen tijd om te studeren.
    Nederlands.
    We studeren Nederlands.
    Ik studeer Nederlands.
    Ik heb tijd om Nederlands te studeren.
    Ik heb geen tijd om Nederlands te studeren.
    We hebben geen tijd om Nederlands te studeren.
    Duits.
    We hebben geen tijd om Duits te studeren.
    Engels.
    We hebben geen tijd om Engels te studeren.
    Maar.
    Wij willen.
    We willen Nederlands studeren.
    We hebben tijd om Engels te studeren, maar we willen Nederlands studeren.
    U wil.
    Jij wilt.
    Ik heb tijd om
    Duits te studeren, maar je wilt Nederlands studeren.
    Leren.
    We leren.
    Ik leer.
    Je leert.
    U leert.
    We willen Nederlands leren.
    We moeten Engels leren, maar we willen Nederlands leren.
    Ik heb de tijd om Engels te leren, maar jij wilt Nederlands leren.
    Ik leer en jij leert.
    Ik studeer en jij leert.
    Geleerd.
    Gestudeerd.
    Ik heb gestudeerd.
    Ik heb geleerd.
    Ik heb een beetje geleerd.
    Ik heb een beetje Nederlands geleerd.
    We leerden een beetje Nederlands.
    Niks.
    We hebben niets geleerd.
    We hebben geen Nederlands geleerd.
    Ik studeerde en ik leerde.
    Ik heb gestudeerd en jij hebt geleerd.
    We hebben geleerd en zij hebben gestudeerd.
    We hebben Nederlands gestudeerd.
    We hebben geleerd.
    Heb jij Nederlands geleerd?
    Heb jij een beetje Nederlands geleerd?
    Heb jij een beetje Nederlands gestudeerd?
    Hebben zij Nederlands gestudeerd?
    Heb jij Nederlands geleerd?
    Hebben ze de tijd
    om Nederlands te leren?

  • Hebben ze de tijd om Nederlands te leren? ( recorded by Lucia380 ), Nederlands

    Download Unlock
    Corrected Text
    more↓

    Hebben.
    Ik heb.
    We hebben.
    Jij hebt.
    U hebt.
    Zij hebben.
    De tijd.
    We hebben.
    We hebben tijd.
    Ik heb tijd.
    We hebben geen tijd.
    Ik heb geen tijd.
    Ze hebben geen tijd.
    Hebben ze de tijd?
    Heb je tijd?
    Hebt U tijd?
    Hij heeft.
    Ze heeft.
    Hij heeft de tijd.
    Ze heeft de tijd.
    Hij heeft geen tijd.
    Ze heeft geen tijd.
    Heeft hij de tijd?
    Heeft ze de tijd?
    Doen.
    Om het te doen.
    We hebben de tijd om het te doen.
    We hebben geen tijd om het te doen.
    Weinig.
    We hebben weinig.
    We hebben weinig tijd.
    Ik heb weinig tijd.
    Studeren.
    We studeren.
    Zij studeren.
    Ik studeer.
    Hij studeert.
    Ze studeert.
    Jij studeert.
    U studeert.
    Ik studeer een beetje.
    Je studeert een beetje.
    Ik studeer een beetje en jij studeert een beetje.
    Ik heb geen tijd om te studeren.
    Nederlands.
    We studeren Nederlands.
    Ik studeer Nederlands.
    Ik heb tijd om Nederlands te studeren.
    Ik heb geen tijd om Nederlands te studeren.
    We hebben geen tijd om Nederlands te studeren.
    Duits.
    We hebben geen tijd om Duits te studeren.
    Engels.
    We hebben geen tijd om Engels te studeren.
    Maar.
    Wij willen.
    We willen Nederlands studeren.
    We hebben tijd om Engels te studeren, maar we willen Nederlands studeren.
    U wilt
    Je wil. of : Jij wilt.
    Ik heb tijd om Duits te studeren, maar jij wilt Nederlands studeren.
    Leren.
    We leren. of: Wij leren
    Ik leer.
    Je leert.
    U leert.
    We willen Nederlands leren.
    We moeten Engels leren, maar we willen Nederlands leren.
    Ik heb de tijd om Engels te leren, maar jij wilt Nederlands leren.
    Ik leer en jij leert.
    Ik studeer en jij leert.
    Geleerd.
    Gestudeerd.
    Ik heb gestudeerd.
    Ik heb geleerd.
    Ik heb een beetje geleerd.
    Ik heb een beetje Nederlands geleerd.
    We leerden een beetje Nederlands.
    Niks.
    We hebben niets geleerd.
    We hebben geen Nederlands geleerd.
    Ik gestudeerde en ik leerde.
    Ik heb gestudeerd en je hebt geleerd.
    Wij hebben geleerd en zij hebben gestudeerd. (tegenstelling)
    We hebben Nederlands gestudeerd.
    We hebben geleerd.
    Heb jij Nederlands geleerd?
    Heb je een beetje Nederlands geleerd?
    Ben je een beetje Nederlands gaan leren?
    Hebben ze Nederlands geleerd?
    Wil jij Nederlands leren?
    Hebben ze de tijd
    om Nederlands te leren?

Comments

hurdsean
May 18, 2016

M’n stem was een beetje hees. Dat gebeurt me wel vaker. (My voice was a bit hoarse. That happens to me sometimes.)

hurdsean
May 18, 2016

I personally prefer ‘‘U heeft’’ to ‘‘U hebt’’, but both are correct.

Owain78
May 18, 2016

Excellent stuff mate! paard is geen probleem! Ik moet mensen die een koude hebben ook te spreken ;) Very helpful and useful.

Owain78
Dec. 5, 2018

Dank u wel Lucia! Dat was heel handig en erg aardig van uw :)

Overview

You can use our built-in RhinoRecorder to record from within your browser, or you may also use the form to upload an audio file for this Audio Request.

Don't have audio recording software? We recommend Audacity. It's free and easy to use.

Sponsored Links